Muug

Klein Jowanneke
Klein Jowanneke
21 september 2005

Muug

Klein Jowanneke en de Michel zijn aan het wandelen neffen het Scheld. Het is koud. Het waait en het is aan het zeveren. Het is gene gewone zever, het is alsof dat de zever níét uit de lucht naar beneden komt gevallen, maar alsof dat de lucht zélf, water is. Na een kwartier is Klein Jowanneke nat tot op zijn vel.

De zomer is gedaan. De warmte is gevlogen. Klein Jowanneke is muug. Hij is muug van muugte. Het zit in heel zijn lijf. Het is het soort muugte dat ge niet uit uw lijf krijgt door is goed te slapen. Hij moet op verlof. Alles moet worden stilgezet. Afgezet. Den telefon. De computer. Den tv. Zijnen agenda.

Klein Jowanneke loopt neffen het Scheldt door de zever. De zee trekt aan. Het water trekt weg van het land, terug naar de zee. Een tristige meeuw zeilt verdwaald door de lucht op zoek naar een afdak. Nen boot passeert.

Vuur, denkt Klein Jowanneke, mijn kouw handen verwarmen aan een vuur. Ik spring in het water, denkt Klein Jowanneke, ik zwem naar die boot, de kapitein haalt mij er uit, geeft mij nen handdoek, een kom soep, een tas koffe, en vraagt: waar wilde gij naartoe ?

Naar de woestijn, denkt Klein Jowanneke, naar de Trage Landen, naar de landen waar het vijf dagen duurt om van de ene stad naar een andere te gaan, naar de landen waar ge tussen één en vijf uur niks kunt doen omdat het er te warm is.

De Michel heeft ne kw aan. De zever loopt van zijne kw naar beneden naar zijn broek. Zijn knieën zijn koud. 'Sebiet ne koffe,' zegt hij. En we lopen voort. Hij wilt een sigaret aansteken, maar zijnen briquet is nat. Ne zeilboot vaart voorbij.

Sebiet naar huis, denkt Klein Jowanneke. Naar Tinneke, mijne kop op heure schoot. Alles komt goed, zegt Tineke dan, denkt Klein Jowanneke, nog efkes en dan is het verlof.

Facebook icon
Twitter icon
terug naar boven