Deugdzame Stad

Deugdzame Stad

De verbeelde werkelijkheid. Daar wil ik het de komende tien minuten zo meeslepend mogelijk met u over hebben. Ongeveer vijf jaar geleden las ik volgend citaat. Het belangt, denk ik, ook u aan. Het citaat trof me diep. Zo diep dat ik alles opnieuw moest bekijken. Mijn werk, mijn schrijven en daardoor zelfs ook een beetje mijn bestaan. Het citaat is van de uit Suriname afkomstige Nederlandse schrijver en journalist Anil Ramdas. En het is een klacht. En een verwijt. Hier komt het;

‘Het is toch een formidabele wanprestatie van de hedendaagse vertellers om niet in te zien dat hun samenleving in de afgelopen twintig jaar drastisch van kleur en aard is veranderd ? Terwijl een miljoen burgers hun dagelijkse vernederingen verbijten, kijken de Nederlanse (Vlaamse) schrijvers een andere kant op’. 

Ik las het en ik voelde ; o het is waar. Het is zo ongelooflijk waar. Ik kom daar zodadelijk op terug. Maar eerst neem ik u mee naar het begin. Naar het begin der tijden. Naar de oorsprong van alle verhalen. In de woorden van de Engelse schrijver John Berger. (Ik stel mij een veldje bij nacht voor, wat verderop brandt er een kampvuur en mensen die nog niet zo heel lang kunnen spreken, turen naar de hemel. En ze zeggen: ‘De Orion. De Stier. De Grote Beer.')  

Degenen die als eersten de sterrenbeelden construeerden en vervolgens benoemden waren vertellers. Het trekken van een denkbeeldige lijn tussen een groepje sterren verleende er een beeld en een identiteit aan. De voorstelling van de sterren als beelden veranderde natuurlijk niets aan de sterren zelf, en evenmin veranderde er iets aan de zwarte leegte eromheen. Wat erdoor veranderde was de manier waarop mensen de nachthemel lezen.

Dat is de kracht en de noodzaak van het vertellen van verhalen: de ons omringende werkelijkheid leesbaar maken. En dat was het waarom ik zo getroffen was door de klacht van Ramdas ; dat ik de sterrenhemel van de hedendaagse stad/mij omringende werkelijkheid blijkbaar niet zag zoals ze was. Dat er een hele nieuwe realiteit was ontstaan, en dat ik die nog niet had gezien, laat staan begrepen.

Ook de toenmalige schrijvers en televisiemakers kampten volgens Tom Naegels (interview Knack, 2009) met hetzelfde probleem;

‘Het is natuurlijk raar dat die verhalen zo weinig verteld worden. Dan heb ik het niet alleen over de Vlaamse literatuur. Op de televisie is het nog veel erger. Neem de nieuwe fictiereeksen ; fantastsische acteurs, een fijne plot, maar er komt nauwelijks een gekleurde medemens in voor. (…) Dat wijst er dus op dat het beeld dat Vlamingen van hun land hebben nog altijd exclusief Vlaams en exclusief blank is. Men vindt het nog altijd geloofwaardiger dat er een serial killer in een verhaal opduikt dan dat er een modaal Marokkaans gezin wordt opgevoerd.'

Op hetzelfde moment maakte de theatercriticus Wouter Hillaert een gelijkaardige analyse. In zijn artikel ‘Dover zien en dan sterven’ schreef hij ‘dat uit het hedendaags theater vooral valt af te lezen dat de komst van de migranten geen onderdeel uitmaakt van de verbeelde werkelijkheid’. En hier komen we bij een belangrijk begrip. De verbeelde werkelijkheid. Ik begreep dat ik een andere realiteit verbeelde dan de werkelijke.

Het volgende, enigszins genânte, voorbeeld maakt dat duidelijk. Vijf jaar geleden schreef ik in een stadstuintje nabij het De Coninckplein het prentenboek ‘Onderzeeboot’. Het is een verhaal over twee stadsjongetjes die zich vervelen en hoe ze dan maar beslissen een onderzeeboot te bouwen om avonturen te gaan beleven ‘achter de verre horizon’.

Het is een prachtig boek geworden dat veel succes heeft gekend, vertaald is geworden in het Deens en het Zweeds én waar we met het MartHa !tentatief al snel een jeugdvoorstelling van maakten. Een jeugdvoorstelling die we vanzelfsprekend – we hebben het al lang goed voor met de stad en haar jonge inwoners -  speelden in de lagere schooltjes van deze stad. Nee, ik verbloem het eigenlijk een beetje ; die we gratis speelden in tien concentratiescholen in de stad, zo benoemden we het.

En pas daar, in die scholen vol kindjes van overal, in die scholen waar de grote meerderheid van kindjes van ‘vreemde afkomst’ bleek, was het ineens heel raar dat de twee hoofdpersonages van mijn verhaal… Anton en Stief heetten. Uit pure schaamte heb ik de brandweerman die op het einde een bijrol speelt en die geen naam had (hij heette gewoon ‘de brandweerman’) dan maar snel Rachid El Hilali genoemd.

Het doet me denken aan hetgeen de Nigeriaanse schrijfster Chimamanda Ngozi Adichie vertelt in haar spreekbeurt  ‘danger of the single story’ (Tedtalks):

'Ik was een vroege lezer en ik las Britse en Amerikaanse kinderboeken. Ik was ook een vroege schrijver en toen ik begon te schrijven, op de leeftijd van zeven, schreef ik exact het soort verhalen die ik las. Al mijn personages waren blank en hadden blauwe ogen. Ze speelden in de sneeuw, ze aten appels en ze spraken veel over het weer ; hoe heerlijk het was dat de zon scheen. Dit ondanks het feit dat ik in Nigeria opgroeide; we hadden geen sneeuw, we aten mango’s en we spraken nooit over het weer omdat daar ook geen reden toe was. (…) Omdat alle boeken die ik las vreemde personages hadden was ik ervan overtuigd dat boeken in hun eigenheid vreemd zijn en gaan over dingen waar ik me niet persoonlijk mee kan identificeren.'

Is het dan zo dat een verhaal over Anton en Stief geen zin heeft ? Helemaal niet, integendeel zelfs (Chimamanda Adichie zingt verder in haar spreekbeurt de lof op de ‘vreemde’ jeugdboeken die ze las), maar het kan en mag niet pretenderen de hedendaagse stedelijke werkelijkheid te verbeelden. En zulk een verbeelding is belangrijk. Belangrijk om het toekomstig samenleven in die steden mogelijk te maken.

De Britse stadssocioloog Ali Madanipour schrijft dat het vraagstuk van sociale uitsluiting en integratie ook draait om toegang tot verhalen. Het gaat om toegang tot besluitvorming, toegang tot hulpbronnen en toegang tot gemeenschappelijke verhalen, die integratie bespoedigen. De politieke kant, toegang tot besluitvorming, en de economische kant, toegang tot middelen, krijgen altijd alle nadruk. Vergeten wordt dat de culturele kant van integratie, toegang tot gemeenschappelijke verhalen, minstens even belangrijk is. En mijn grote vriend Paul Scheffer (1) voegt daarom aan het begrip ‘de verbeelde  werkelijkheid’ het begrip ‘de verbeelde gemeenschap’ toe.  

Op stadsniveau is voor zo’n vernieuwing in de eerste plaats een nieuwe meerderheid van stadsbewoners nodig ; dwars door de scheidslijn tussen ingezetenen en nieuwkomers, een meerderheid die zich verantwoordelijk voelt voor de toekomst van de stad. Gevraagd is een nieuw ‘wij’. Noch de oude, noch de nieuwe stadsbewoners lijken zich dat voldoende te realiseren. Zonder een ‘wij’, zonder een verbeelde gemeenschap is er geen gedeelde verantwoordelijkheid voor het wel en wee van een samenleving.

En die verbeelde gemeenschap behoeft nog een laatste verduidelijkend citaat, opnieuw uit ‘Het land van aankomst’:

'Verhalen dienen van oudsher om een band tussen de levenden en de doden te onderhouden, ze kunnen gezien worden als een contract tussen de generaties. Immers ; de beschaving waarvan we de erfgenamen zijn spreekt niet vanzelf. Verhalen veruitwendigen ook de relatie tussen burgers onderling. Telkens opnieuw moet onder woorden worden gebracht wat ons bindt en verdeelt. Door de komst van grote groepen immigranten, die het aanzien en aanvoelen van ons land veranderen, is de behoefte groot aan een nieuwe verbeelding van de gemeenschap.'

Al deze citaten dateren van (minstens) vijf jaar geleden. Op de een of andere manier geloof ik dat we intussen vooruitgang hebben geboekt. Anil Ramdas toonde ons dat er werk aan de winkel was en het MartHa!tentatief is op die nieuwe stad gaan studeren. We hebben alle mogelijke beschikbare cijfers opgevraagd en zijn net iets sneller dan de anderen omver gevallen van bv het feit dat zeven op de tien stadskinderen van elders afkomstig is. (2) En nadien zijn we de stad ingetrokken op zoek naar de moderne verhalen van de veelkleurige stad. We hebben gesproken met mensen die hier gisteren zijn aangespoeld, of veertig jaar geleden. We hebben gesproken met mensen die hier al heel hun leven wonen, maar stillekes aan vreemdeling zijn geworden in hun eigen stad.

Het resultaat was de Revue van het Ontembare Leven, een reeks van tien toneelstukken, lezingen en feesten over het ontembare leven in de hedendaagse stad. Het zou ons te ver leiden om hier dieper op dat toneelwerk in te gaan, maar ik denk dat we kunnen zeggen dat we ondertussen specialisten zijn geworden in de verhalen van de nieuwe stad. En het fascinerende gevolg is hoe die kennis en het verworven inzicht u stilaan anders doen kijken, hoe dezelfde straten, dezelfde mensen, dezelfde taferelen plots een andere, diepere betekenis krijgen. We geloven dat de verhalen die we in de afgelopen jaren hebben verteld – onze verbeelde realiteit – de reële werkelijkheid al veel dichter op de hielen zitten (3).

Of anders en beter gezegd; om het sterrenstelsel van onze hedendaagse stad met nieuwe sterrentekens te benoemen. Het verbrokkelde, chaotische en soms onbegrijpelijke stadsleven wordt er niet mee verklaard, laat staan opgelost. Net als er aan de sterren en de zwarte leegte iets verandert. Wat wel verandert, is de manier waarop wij, stadsbewoners, onze stad kunnen lezen, begrijpen en zelfs liefhebben.

EINDE

Deze lezing werd geschreven in het kader van Deugdzame Stad n het voor jaar  “De stad is de kleinste samenleving die volmaakt of deugdzaam kan zijn en tot geluk kan leiden voor haar bewoners.” Met dit citaat van de islamitische denker Al Farabi als inzet organiseert Moussem Nomadisch Kunstencentrum een reeks van vijf gespreksavonden over het samenleven in de stad met haar verschillende gemeenschappen en overtuigingen. We stellen telkens het gedachtegoed van een groot islamitisch denker centraal, reflecteren over een welbepaald thema en nodigen een kunstenaar uit om zijn visie te formuleren op de deugdzame stad.
(1.)    Over het land van aankomst heb ik al eens een tekst geschreven; die heet toepasselijk het land van aankomst en is mijn beste beschouwende tekst ooit en straks o straks als de dieren opnieuw zullen praten en het martHa!tentatief een nieuwe website zal hebben, zal die tekst daarop te lezen zijn.

(2.)    in 2013 was 68 procent van de Antwerpse kinderen (tussen 0 en 9 jaar) ofwel zelf in een ander land geboren, ofwel één van beide ouders

(3.)    Met deze interessante nuance. Pas in de loop van onze zoektocht begrepen we waarom we de hele tijd spraken over de ‘ontembare’ stad. Omdat die stad, telkens we dachten dat we ze begrepen, ondertussen alweer helemaal was veranderd. De stad verandert sneller dan dat wij, haar inwoners, dat kunnen volgen. Doorgedacht betekent dat dus dat wij nu al in de stad van de toekomst leven. Dat we om die stad goed te vertellen dus science fiction verhalen zouden moeten vertellen.

Facebook icon
Twitter icon
terug naar boven