De Jowan

Klein Jowanneke
Klein Jowanneke
15 juni 2005

De Jowan

Klein Jowanneke moet iets bekennen. Iets waarover hij jarenlang gelogen en gezwegen heeft.

Toen ik een jaar of elf was ging ik elke morgen samen met ne vriend van mij naar school. De Jowan was de beste voetballer, de snelste loper en de sterkste jongen van heel de school. Drie eigenschappen die ervoor zorgden dat hij op elfjarige leeftijd de leider van de speelplaats was. Als er gevoetbald werd en ge wilde meedoen dan moest ge toestemming vragen aan degene van wie de bal was.

Wij shottten toen heel der dagen. (Jaja, 'shottten' is met drie ttts, want dat werkwoord staat in de verleden tijd en ik heb altijd geleerd dat als een werkwoord in de verleden staat, dat ge er dan een t of een d moet bijzetten.) Om half acht vertrok ik bij mij thuis, dan ging kik langs de Jowan en dan gingen wij samen naar school en dan shottten wij nog driekwartier voor de bel ging. Shotten was ons lang leven.

De Jowan woonde in de Langstraat bij zijn ouders thuis. En elken dag om half acht hing kik daar aan de bel. Iemand deed open, ik ging de living in en dan stond kik daar te wachten. Dat was daar altijd een zottekot (allé, in mijn herinnering, ik weet niet ofdat dat echt zo was, maar in mijn herinnering was dat daar een zottekot) De Jowan moest altijd nog iets gaan zoeken of gaan halen dat meemoest naar school, en ondertussen liepen  zijn zussen daar rond. Die waren dan altijd hunne frak kwijt of die vonden hunne pennenzak niet meer.

En ik, ik stond daar dan te wachten aan de kast. En op die kast stond er ne radio. En dan stond kik naar die radio te luisteren. (Teudedeudeu—deudeum.  Déu—deum. Zo ging den tune van het nieuws toen.) Zo stond kik daar: te luisteren, te wachten en te zien. naar hoe heel dat gezin zijn eigen op volle snelheid klaarmaakte voor ne nieuwen dag.

Als de johan klaar was, vertrokken wij. Wij draaiden den hoek van de Langstraat om, gingen de Maréstraat in en kwamen zo aan het Moorkensplein. En het is daar dat het gebeurde. Het feit waarover ik, tot op den dag van vandaag, gelogen en gezwegenheb.

Op het Moorkensplein was, is er nog altijd, ne kleine vierkantige blauwgeschilderde vijver. En op een bepaald moment, ik weet niet meer hoe of waarom, hang kik over de rand van die vijver. De Jowan heeft mij vast in mijne nek. Hij doet alsof hij mij in die vijver gaat gooien.

Met mijn twee handen houd kik mijn eigen vast aan den betonnen rand van de vijver. De Jowan duwt wat harder, 'ik gooi u er in, hé !'  

Ik roep, 'Nee ! Niet doen !' En dan, ineens — ZWAK — schiet kik die vijver in. Ik ga volledig kopke onder. Als ik uit het water kom ben ik zeiknat en moet ik naar huis gaan om ander kleren te gaan aandoen.

Het was voor iedereen duidelijk. De Jowan heeft mij in de vijver gegooid. Maar de Jowan heeft mij er niet ingeduwd. Ik heb mijn eigen laten vallen.

Ik herinner mij nog heel goed wat ik dacht, toen ik daar tien centimeter boven dat water hing. Ik wil ook zo sterk zijn, ik wil ook zo rap zijn. Het is niet eerlijk. En — ZWAK — ik liet mij vallen. Ik liet mij vallen, wetende dat op school iedereen 'Ocharme.' tegen mij ging zeggen. Ik liet mij vallen, wetende dat iedereen over mij ging spreken. Iedereen ging mij willen troosten.

De Jowan en ik zijn nu, zoveel jaren later, nog altijd vrienden. En soms, als we over vroeger klappen, komt dat gevalleke ter sprake. En het straffe is: de Jowan weet dat ik mijn eigen heb laten valllen. Ik zie dat in zijn ogen. Maar hij heeft mij er nog nooit over aangesproken. Hij zwijgt erover. En ik ook.

Facebook icon
Twitter icon
terug naar boven